|
Gecombineerde diagnostiek van erfelijke skeletaandoeningen |
Dr. Frank Coopman, Dierenarts Dominique Paepe, Dr. Jimmy Saunders,
Prof. Dr. Frédéric Snaps, Prof. Dr. Henri Van Bree.
Definities van heupdysplasie (HD) - elleboogdysplasie (ED) en
Schouderosteochondrose (SOC)
Heupdysplasie is een gebrekkige, abnormale ontwikkeling van het heupgewricht (dys-
= abnormaal, plassein- = vormen). HD komt meest voor bij grote en reuzerassen
maar in principe kan elk mogelijk ras aangetast zijn.
ED is te beschouwen als een complex van drie verschillende letsels. Een
combinatie van meerdere van deze drie aandoeningen in hetzelfde gewricht is
mogelijk.
1. Losse processus anconeus.
2. Losse processus coronoideus medialis.
3. OCD (Osteochondritis dissecans) van de mediale humeruscondyl.
SOC is een ontwikkelingsstoornis van het kraakbeen in de schouder. Het komt voor
bij grote, snelgroeiende rassen.
Op de tekening is aangegeven waar het letsel
voorkomt.
Het voorkomen van erfelijke skeletaandoeningen en specifiek HD-ED-SOC.
1. Heupdysplasie
Het voorkomen van HD is een bron van discussie. Er worden vele cijfers
weergegeven met vaak de ondertoon dat de weergegeven cijfers een onderschatting
zijn van de realiteit. Dit omdat bvb. radiografieën van duidelijk dysplastische
honden vaak niet voor officiële evaluatie worden aangeboden.
Volgens de Amerikaanse (USA) ‘Orthopedic Foundation for Animals’ (OFA) varieert
de rasprevalentie tussen de populaire hondenrassen sterk, zoals te zien is in
tabel 1 (een uitgebreide lijst met prevalenties is beschikbaar bij de auteurs of
op de website van de OFA). De evolutie in Europa en Amerika toont een dalende
tendens tussen 1980 en 1994-1995 (zie tabel 1 en figuur 1). Tussen 1995 en 1997
is er in Europa een lichte stijging te zien (fig. 1).
Tabel 1. Prevalentie en evolutie van HD in de verenigde staten uitgedrukt in %.
De evolutiecijfers zijn bekomen met de volgende formule (100 x eindprevalentie/beginprevalentie)
-100). Deze formule maakt het mogelijk de evolutie van de verschillende
hondenrassen op dezelfde basis te vergelijken, onafhankelijk van de
beginprevalentie. (naar: http://www.offa.org/hdtrend.html)
Ras / Jaartal 1980 1987-1988 1994-1995 Evolutie 1980 tot 1994-1995
Berner Sennenhond 32,8 22,5 15,6 -52,4
Duitse Herder 20,7 21,4 16,9 -18,4
Dobermann 8,2 5,4 4,9 -40,2
Golden Retriever 23,4 23,9 17,0 -27,4
Labrador Retriever 14,5 13,8 11,7 -19,3
Rottweiler 24,0 22,9 17,0 -29,2
Newfoundlander 32,4 27,0 22,0 -32,1
Totaal van alle rassen 17,4 17,2 12,5 -28,2
Fig. 1. Evolutie van de prevalentie van HD in Europa voor 5 rassen over de
periode van 1976 tot 1997 (naar cijfers van Iams).
Uitgaande van de gegevens van de Belgische commissie voor erfelijke
skeletaandoeningen zijn volgende vaststellingen gedaan en volgende prevalenties
van HD gevonden.
In vele rassen worden individuën gevonden met lichte (C) tot zware (D + E) HD.
Alfabetisch zijn dit de Bearded Collie, Berger de Brie, Berger Picard, Berner
Sennenhond, Bloedhond, Bobtail, de Zuidafrikaanse Boerboel, Bordeaux Dog,
Bouvier des Flandres, Boxer Bulldog, American Bullmastiff, Canadese Herder, Cane
Corso, Chesapeake Bay Retriever, Chien de Montagne des Pyrénées, Chow Chow,
Clumber Spaniel, Collie Rough, Duitse Dog, Duitse Ruwharige Staander, Duitse
Herder, Dobermann, Engelse Setter, Entlebucher Sennenhond, Flat Coated Retriever,
Golden Retriever, Gordon Setter, Grand Caniche, Griffon d’Arret, Grosser
Münsterländer, Grote Zwitserse Sennenhond Hovawart, Ierse Rode Setter,
Kaukasischer Ovtcharka, , Kerry Blue Terriër, Labrador Retriever, Landseer,
Leonberger, Magyar Viszla, Mechelaar, Newfoundlander, Polski Owczarek Podhalans,
Puli, Riesenschnauzer, Rottweiler, Sint-Bernard (langharig en kortharig),
Sint-Hubertus hond, Samoiedskaïa Sabaka, Shar Pei, Shiba Inu, Slovensky Cuvac,
Tatrahond, Tervuerense Herder, Tibetaanse Mastiff, Tibetaanse Terriër,
Weimaraner
De evolutie van de prevalenties van dysplasie in België voor 1997 tot 2002-2003
staat procentueel weergegeven in tabel 2. Deze evolutiecijfers zijn bekomen met
de volgende formule: (100 x eindprevalentie/beginprevalentie) -100.
Tabel 2. Prevalentie en evolutie van HD in België in %.
Ras / Jaartal 1997 2000 2002-2003 Evolutie 1997 tot 2002-2003
Berner Sennenhond 16,67 17,65 10,71
-35,75
Duitse Herder 9,09 14,19 20,48 +125,30
Dobermann 6,25 9,09 6,56 +4,96
Golden Retriever 19,10 26,15 18,18 -4,82
Labrador Retriever 12,50 14,29 16,13 +29,04
Rottweiler 8,00 17,28 8,91 +11,38
Newfoundlander Niet beschikbaar 34,09 31,11 Niet beschikbaar
Totaal van alle rassen 11,62 16,50 16,65 +43,29
In de Vakgroep van de Medische Beeldvorming (Faculteit
Diergeneeskunde-Universiteit Gent) werden in 2002-2003 65 opnames gemaakt. Alle
opnamen worden zonder fout door de commissie beoordeeld, ook deze die duidelijk
zware tot zeer zware HD vertonen. Van deze opnamen bedraagt de prevalentie van
HD-vrije honden 55,38% (A: 33,85% en B: 21,54%) en van dysplastische honden
44,62% (C: 15,38%, D: 29,23% en E: 0,00%).
Een tussentijdse prevalentieberekening voor de periode 1 april t.e.m. 31 oktober
2003, gemaakt om het effect van het verscherpen van de normen voor de technische
aanvaardbaarheid van de ingezonden radiografieën te beoordelen, geeft volgende
cijfers (tabel 3 en 4).
Tabel 3: 817 uitslagen over alle rassen heen
HD - Uitslag N° %
A 255 31,21
B 385 47,12
A + B = Niet-dysplastisch 640 78,34
C 103 12,61
D 72 8,81
E 2 0,24
C + D + E = dysplastisch 177 21,66
Tabel 4: Uitslagen opgedeeld per ras (534 uitslagen weerhouden, minimum 15
uitslagen per ras)
Ras (N°) % A % B % vrij (A + B) % C % D % E % aangetast (C + D + E)
Berner Sennenhond (52) 17,3 55,80 73,10 19 7,7 0 26,9
Border Collie (38) 52,6 47,40 100,00 0 0 0 0
Briard (16) 50 18,80 68,80 6,3 19 6,25 31,3
Duitse Herder (172) 21,5 50,60 72,10 17 11 0 27,9
Dobermann (30) 46,7 40,00 86,70 6,7 6,7 0 13,3
Golden Retriever (89) 19,1 57,30 76,40 14 10 0 23,6
Labrador Retriever (68) 42,6 38,20 80,90 10 8,8 0 19,1
Newfoundlander (25) 40 28,00 68,00 12 16 4 32
Rottweiler (44) 34,1 47,70 81,80 6,8 11 0 18,2
Het vergelijken van deze cijfers (tabel 3 en 4) met de eerder gevonden cijfers
(tabel 2) geeft aan dat, door het verhogen van de technische normen van de
ingestuurde radiografiën, er meer dysplastische honden worden gevonden (en die
dus beperkt of uitgesloten worden in de fokkerij) en dat eveneens het aantal
honden met een “A” (optima forma) afneemt ten voordele van honden met een B
(overgangsvorm, maar niet dysplastisch). Deze tendensen maken dat het relatief
aandeel van ingezette HD – vrije dieren toeneemt met als gevolg een lagere kans
op het doorgeven van HD.
2. Prevalentie van elleboogdysplasie en schouderosteochondrosis.
Aangetaste rassen teruggevonden in het kader van de werking van de Nationale
Commissie voor Skelet Aandoeningen zijn de Berner Sennenhond, Shar Pei,
Newfoundlander, Labrador Retriever, Golden Retriever, Rottweiler, Duitse Herder,
Bordeaux Dog, Broholmer, Sint Hubertushond en de Grote Zwitserse Sennenhond.
Rassen die niet vermeld worden, kunnen wel degelijk aangetast zijn. Vaak worden
ze in de database van de commissie niet als dusdanig herkend omdat ze geen
aanvraag tot onderzoek indienen.
Het berekenen van rasprevalenties is gezien het beperkte aantal onderzochte
dieren weinig relevant. Het overzicht in tabel 5 (over alle rassen heen) toont
aan dat er wel degelijk een hoge prevalentiegraad is voor zowel ED als SOC.
Tabel 5: Prevalenties elleboogdysplasie en schouderosteochondrose (naar cijfers
van de Nationale Commissie voor erfelijke Skelet Aandoeningen).
jaartal 1997 % %aangetast 2000 % % aangetast 2002-2003 % % aangetast
ED graad 0 27 71,05 89 63,12 263 82,97
graad 1 5 13,16 28,95 23 16,31 36,88 29 9,15 17,03
graad 2 5 13,16 22 15,60 23 7,26
graad 3 1 2,63 7 4,96 2 0,63
38 100,00 141 100,00 317 100,00
SOC graad 0 NA NA NA 31 91,18 27 90,00
graad 1 NA NA NA 3 8,82 8,82 3 10,00 10,00
34 100,00 30 100,00
Gecombineerde diagnostiek van erfelijke skeletaandoeningen;
Genetische evaluatie van HD-ED-SOC
HD is een erfelijke aandoening. De overerving is polygeen met een
erfelijkheidsindex (= % fenotypische variatie te wijten aan de genetische
variatie) die varieert van 0,25 tot 0,60 al naargelang de geciteerde bron en het
ras. De etiologie is multifactorieel. Omgevingsfactoren beïnvloeden de
fenotypische expressie van HD. In principe kunnen alle factoren die een
abnormale belasting veroorzaken van het heupgewricht bij een opgroeiende hond
die de genetische aanleg heeft, aanleiding geven tot de morfologische
veranderingen die karakteristiek zijn voor HD. Overvoeding en snelle groei
worden beschouwd als de meest belangrijke niet genetische factoren die het tot
uiting komen van HD kunnen beïnvloeden. ED is wat betreft overerfbaarheid (multifactoriëel)
vergelijkbaar met HD. Er worden erfelijkheidsgraden gemeld liggende tussen 0,10
t.e.m. 0,37. De literatuur meldt dat SOC rasgebonden is. Erfelijkheidsgraden
zijn niet bekend.
In de literatuur is een studie uit Finland gepresenteerd waarbij HD en ED
tegelijk genetisch zijn geëvalueerd. Dit creëert de mogelijkheid om de
genetische correlatie tussen de beide aandoeningen te berekenen. Deze
correlaties variëren tussen de verschillende rassen. Bij de Rottweiler is de
genetische correlatie 0,19 à 0,37, voor de Labrador Retriever 0,31, voor de
Berner Sennenhond 0,26, voor de Duitse Herder is er geen correlatie en voor de
Golden Retriever is deze correlatie zelfs negatief (-0,09). De auteurs van dit
artikel stelden zich de vraag of klinische uiting van zowel HD als ED niet terug
te brengen is op een genetische achtergrond van groeistoornissen, waarvan
specifieke gewrichtsaandoeningen een uiting zijn. Zo zou bvb ook SOC een
fenotypische uiting kunnen zijn van een erfelijke groeistoornis. Genetische
correlaties met SOC worden niet beschreven.
Implicaties voor de fokkerij
De prevalentie geeft aan dat over alle rassen heen minimum 1 op 5 van de honden
is aangetast voor één van de erfelijke skeletaandoeningen. In bepaalde gevallen
is een individu aangetast door meerdere van de erfelijke skeletaandoeningen. De
cijfers geven overduidelijk aan dat bepaalde rassen meer dan andere zijn
aangetast voor een enkele of gecombineerde erfelijke skeletaandoening. Gezien de
hoge prevalentie en de implicaties van de aandoeningen op het welzijn van het
dier, is de fokkerij het aan zichzelf verplicht om op een gestructureerde en
gerichte manier de prevalentie van deze aandoeningen te verminderen. Combinaties
tussen dieren vrij voor alle erfelijke skeletaandoeningen moeten aangemoedigd
worden, zelfs als hiertoe wat moet toegegeven worden aan andere fokidealen zoals
exterieur en werkeigenschappen. Het inzetten van aangetaste dieren moet wel
overwogen worden. Minstens één van de partners zou vrij of slechts beperkt
aangetast mogen zijn voor elk van de erfelijke skeletaandoeningen. Het inzetten
van een dier dat voor één van de skeletaandoeningen zwaar is aangetast, kan
verantwoord zijn als het ras waartoe het dier behoort een hoge prevalentie kent
voor deze aandoening (en waarbij de genetische diversiteit van het ras in het
gedrang zou komen door een fokverbod), indien het dier vrij is voor andere
aandoeningen en indien het dier een positieve inbreng kan betekenen voor andere
kenmerken die zwak zijn in het betreffende ras. Rekening houdende met de
correlaties moet men ook durven stellen dat binnen een bepaald ras een dier
fenotypisch vrij kan zijn voor de aandoening maar genetisch verdacht is gezien
de aantastingsgraad voor een skeletaandoening die genetisch gecorreleerd is met
de aandoening waarvan men denkt dat ze bij de hond afwezig is.
Belang van (gecombineerde) diagnostiek,
Of anders gesteld; Waarom zou een fokker – hondeneigenaar meedoen aan het
project dat is uitgewerkt door de Nationale Commissie voor erfelijke Skelet
Aandoeningen (NCSA)?
Voor elke erfelijke skeletaandoening is het van het grootste belang dat ze wordt
onderzocht, zeker voor de rassen die bewezen aangetast zijn. Voor bepaalde
rassen waar men dit niet weet, kan een gerichte onderzoekscampagne de
bevestiging opleveren dat het ras inderdaad vrij is of dat er toch een verborgen
probleem is. Bevestiging dat het ras vrij is voor één van de beschouwde
aandoeningen maakt dat het zinloos is om in dit ras dit onderzoek nog uit te
voeren. Het is ook van het grootste belang dat alle opnamen worden doorgestuurd
(en juist worden beoordeeld). Enkel dan is het mogelijk om de juiste prevalentie
van de aandoeningen te gaan berekenen over alle rassen heen en specifiek voor
elk ras apart. Een juiste prevalentie is noodzakelijk om per ras een gerichte
selectiepolitiek te kunnen gaan voeren. In het ene ras moet het gebruik van elke
“C” hond worden afgeraden, in een ander ras ware het beter “D” honden ook nog in
te zetten op voorwaarde dat ze met een “A” hond (met dien verstande dat het wel
degelijk om een “A; Optima Forma”) gaat. Het insturen van alle opnamen maakt ook
dat erfelijkheidsgraden nog preciezer kunnen geschat worden. Het juist kennen
van de erfelijkheidsgraad is in fokprogramma’s zeer belangrijk.
Het tegelijkertijd onderzoeken van de honden op verschillende erfelijke
skeletaandoeningen creëert de mogelijkheid om die dieren te identificeren die
vrij zijn voor alle aandoeningen (en dus mogelijk genetisch niet belast). Er is
dan ook de mogelijkheid om genetische correlaties te berekenen tussen de
verschillende aandoeningen. In een bepaald ras kan een genetische correlatie
aangeven dat een dier dat positief tekent voor HD, ook genetisch moet aangetast
zijn voor ED en/of SOC, zelfs al is de diagnose negatief. In een ander ras kan
dit verband er helemaal niet zijn. Aangezien in de literatuur er nog maar weinig
onderzoek is beschreven (behalve in Finland), is het meer dan interessant om ook
cijfers te bekomen voor de situatie in België. Deze cijfers kunnen dan
vergeleken worden met deze uit andere landen. Specifiek het berekenen van een
erfelijkheidsgraad voor SOC en de genetische correlaties van SOC met HD en ED
kunnen bijkomende informatie opleveren die een bijstellen van de fokprogramma’s
noodzakelijk kan maken
Het project HD-ED-SOC dat wordt uitgevoerd door de NCSA-CNAS.
Fokkers en eigenaars die willen meewerken aan dit project kunnen hun dierenarts
bijkomende informatie vragen.
De gebruikte literatuur is op aanvraag te bekomen bij Dr Frank Coopman, Universiteit Gent email: N_C_S_A@hotmail.com
Met toestemming Dr Frank Coopman, Copyright 2004